Analyse van de positive van EndoAnchors bij therapeutisch gebruik tijdens endovasculaire aneurysma reparatie


S.R. Goudeketting, K. van Noort, J.J.M. Vermeulen, K. Ouriel, W.D. Jordan jr., J.M. Panneton, C.H. Slump, J.P.P.M. de Vries

Vrijdag 30 november 2018

11:24 - 11:31u in Zaal 3

Categorieën: (V) vrije voordracht, Vaatchirurgie

Parallel sessie: V03 Vaatchirurgie


Doel

Het doel van de studie was om de doordringdiepte, hoeken, verdeling en locatie van plaatsing van individuele EndoAnchors te analyseren.

Methode

Zesentachtig patiënten (procedure succes, 53; persisterend type IA endolekkage, 33) uit de primaire en revisie groep van de Aneurysm Treatment Using the Heli-FX Aortic Securement System Global Registry (ANCHOR) die behandeld waren voor type IA endolekkages met een totaal van 580 EndoAnchors zijn geïncludeerd in deze studie. Procedure succes was gedefineerd als de afwezigheid van een type IA endolekkage op de eerste postprocedurele CT scan na EndoAnchor implantatie. Afwezigheid van aanhechting van en endoprothese over de circumferentie werd bepaald op de eerste postoperative CT scans en uitgedrukt als de omvang en breedte (°) over een cirkel en dusdanig genormalizeerd zodat het midden 0° was. De positie en doordringdiepte van elke EndoAnchor werd gemeten als de circumferentiele orientatie. EndoAnchor doordringdiepte in de aortawand was gecategoriseerd als “goede doordringdiepte”, ≥2mm; “betwistbare doordringdiepte”, <2mm of met een ruimte tussen de endoprothese en de aortawand; of “geen doordringdiepte”. De orthogonale en longitudinale hoeken tussen de EndoAnchor en het raakvlak met de aortawand werden bepaald. De locatie van plaatsing werd bepaald voor elke EndoAnchor en geclassificeerd als onjuiste plaatsing wanneer (1) deze boven het endoprothesemateriaal lag, of (2) wanneer deze in een ruimte van >2mm tussen de endoprothese en aortawand lag door >2mm trombus of positionering van de EndoAnchor lager dan de aorta nek.

Resultaten

In totaal hadden 170 (29%) van de EndoAnchors een onjuiste plaatsing, waardoor ze buiten het aanbevolen gebruik waren en hierdoor niet nuttig waren. Na implantatie van EndoAnchors was van de procedurele succes en type IA endolekkage groepen respectievelijk 3(1%) en 4(2%) van de EndoAnchors gepositioneerd boven het endoprothesemateriaal en 60(18%) en 103(42%) geplaatst in een ruimte >2mm. Het aantal goede, betwistbare en niet doordringende EndoAnchors was significant verschillend tussen beide groepen (succes versus type IA endolekkage) na exclusie van de onjuist geplaatste EndoAnchors (235[87.4%], 14[5.2%] en 20[7.4%] versus 97[68.8 %], 18[12.8%] en 26[18.4%], respectievelijk, P<0.001). Goede doordringende EndoAnchors lagen dichter bij de 90° orthogonale hoek dan de betwistbare en niet doordringende EndoAnchors. De longitudinale hoek was meer verspreid, wat gezien werd bij alle drie de doordringdiepte groepen.

Conclusie

In deze subgroep van ANCHOR patiënten had bijna 30% van de EndoAnchors een onjuist plaatsing, wat voorkomen zou kunnen worden door zorgvuldige preoperatieve planning en weloverworgen intraoperatieve plaatsing. Als endolekkages zijn ontstaan door >2mm ruimtes kunnen EndoAnchors mogelijk niet de voorgenomen afsluiting verschaffen en moeten extra materialen overwogen worden. Preoperatieve beoordeling van trombus, kalk en de afsluitingszone kunnen mogelijk de EndoAnchor positionering verbeteren.