Preoperatieve hypertensie is geassocieerd met de aanwezigheid van instabiele atherosclerotische plaque karakteristieken in patiënten die een carotis endarterectomie ondergaan


L.M.M. Fassaert, N. Timmerman, I.D. van Koeverden, G. Pasterkamp, G.J. de Borst

Vrijdag 30 november 2018

11:16 - 11:23u in Zaal 3

Categorieën: (V) vrije voordracht, Vaatchirurgie

Parallel sessie: V03 Vaatchirurgie


Achtergrond

Een verhoogde bloeddruk is geassocieerd met de primaire manifestatie van cardiovasculaire ziekte zoals een beroerte of myocardinfarct. Bovendien draagt onbehandelde hypertensie bij aan progressie van atherosclerose en het is een risicofactor voor het ontstaan van peri-procedurele complicaties in patiënten die een carotis endarteriëctomie (CEA) ondergaan. Hoe hypertensie de veroorzaker van cardiovasculaire ziekte, namelijk de atherosclerotische plaque, beïnvloedt is onbekend. Deze studie onderzocht of bloeddruk de karakteristieken van de atherosclerotische plaque beïnvloedt in patiënten die een CEA hebben ondergaan.

Methode

1684 patiënten die een CEA hebben ondergaan tussen 2002 en 2014 in twee tertiaire Nederlandse verwijscentra zijn geïncludeerd in deze studie. Atherosclerotische plaques werden in toto geëxcideerd en geanalyseerd op aanwezigheid van calcificaties, collageen, gladde spiercellen, macrofagen, lipide kernen, intra-plaque bloedingen (IPB) en vaatdensiteit (tekenen van instabiliteit). Als preoperatieve bloeddruk werd het gemiddelde van 3 meting gebruikt. Relatie tussen de bloeddruk (systolisch en diastolisch), patiënt karakteristieken en histologische karakteristieken van de atherosclerotische plaque uit de carotis werd geanalyseerd met behulp van een univariate en multivariate analyse. Resultaten werden gevalideerd aan een cohort bestaande uit 657 patiënten die een iliofemorale endartiërectomie ondergingen.

Resultaten

Toename van systolische bloeddruk beïnvloedt de aanwezigheid van histologische instabiele plaque karakteristieken zoals calcificaties (p=0.011), macrofagen (p=0.010), grootte van de lipide kern >10% (p=0.002), IPH (p=0.015) en microvaten (p=0.012). Na correctie van mogelijke confounders toonde multivariate analyse dat de aanwezigheid van macrofagen en de grootte van de lipide kern >10% sterk geassocieerd blijven met de systolische bloeddruk. Toename van diastolische bloeddruk is significant geassocieerd met het aantal macrofagen (p<0.001), grootte van lipide kern >10% (p=0.001) en IPB (p=0.008). Na correctie voor potentiële confounders, behielden macrofagen, de grootte van de lipide kern en gladde spiercellen een sterke associatie met diastolische bloeddruk. Replicatie van de analyse binnen het iliofemorale cohort toonde een positieve associatie van de systolisch en diastolische bloeddruk voor IPH (p=0.047 en p=0.012, respectievelijk). Bovendien was een hogere diastolische bloeddruk geassocieerd met het aantal macrofagen in de plaque (p=0.031).

Conclusie

Verhoogde systolische en diastolische bloeddruk tonen beiden een sterke relatie met de aanwezigheid van instabiele atherosclerotische plaque karakteristieken in patiënten behandeld voor carotis stenose. Deze bevindingen accentueren het belang van bloeddrukregulatie voor secundaire preventieve behandelingsstrategieën.